Determinanten alcoholgebruik studenten hoger onderwijs

De focus in dit doctoraat ligt zowel op individuele determinanten als op determinanten in de omgeving van de student. Het literatuuroverzicht legt ook vier hiaten bloot, die als inspiratiebron hebben gediend voor eigen onderzoek. In het bijzonder gaat dit doctoraat dieper in op de gebruikersprofielen van studenten die alcohol consumeren tijdens de examenperiodes, op de risicovolle drinkmotieven bij studenten, op de invloed van ouderlijk drinken tijdens de kindertijd op de drinkmotivatie van studenten negen jaar later en op de invloed van de schoolcontext op het drinkgedrag van studenten.

Alcohol hoort toch bij het studentenleven?

Wereldwijd drinken heel wat studenten in het hoger onderwijs op geregelde basis alcohol. Veel mensen zien (zwaar) drinken dan ook als een belangrijk onderdeel van het studentenleven. Ze zijn er van overtuigd dat studenten dit gedrag wel zullen ‘ontgroeien’, eenmaal ze meer verantwoordelijkheden opnemen in hun leven. Dit ‘ontgroeien’ verloopt echter niet altijd even vlot. Zo toont onderzoek dat zwaar en problematisch drinkende studenten geregeld stevig blijven drinken tijdens hun professionele carrière. Daarnaast kent alcohol ook verschillende kortetermijngevolgen die de gezondheid en het welzijn van studenten negatief beïnvloeden.

Een nodenanalyse als eerste stap in de ontwikkeling van interventies

Vandaag in Vlaanderen is het aanbod aan interventies ter promotie van verantwoord alcoholgebruik en ter preventie van zwaar en problematisch alcoholgebruik in het hoger onderwijs nogal beperkt. Om de ontwikkeling van dergelijke interventies te ondersteunen, beschrijft dit doctoraat een nodenanalyse volgens de principes van het Intervention Mapping protocol. Een eerste deel geeft een overzicht van de prevalentie en gevolgen van diverse drinkpatronen in het hoger onderwijs en beschrijft een determinantenanalyse van dit gedrag. In deze determinantenanalyse is er zowel aandacht voor individuele determinanten, zoals o.a. drinkmotivatie en drinkverwachtingen, als voor omgevingsdeterminanten op verschillende omgevingsniveaus, zoals o.a. de invloed van vrienden en de invloed van factoren eigen aan de onderwijsinstelling. Een tweede deel gaat dieper in op vier belangrijke hiaten in de literatuur die deze analyse blootlegt.

Drinkmotieven zijn een interessant aanknopingspunt voor interventies

Drinkmotieven zijn de redenen waarvoor iemand drinkt. De meeste redenen om te drinken zijn te groeperen in vier types van drinkmotieven:

  • sociale motieven (bv. drinken om makkelijker contact met iemand te kunnen leggen);
  • enhancement motieven (bv. drinken omdat het lekker is);
  • coping motieven (bv. drinken om met stress om te gaan) en
  • conformity motieven (bv. drinken om bij een groep te horen).

Een eerste studie in dit doctoraat onderzoekt de eigenschappen en drinkmotieven van studenten die alcohol consumeren tijdens de examenperiodes. In deze periodes hebben studenten doorgaans minder sociale contacten, meer stress en doen ze meer eenzijdige activiteiten t.o.v. in periodes zonder examens. Deze studie toont dat de frequentie waarmee studenten voor specifieke motieven drinken, voor alle types drinkmotieven, lager ligt tijdens examenperiodes t.o.v. periodes zonder examens. Dit verschil in frequentie tussen beide periodes blijkt echter kleiner te zijn voor ‘coping’ en ‘enhancement’ motieven in vergelijking met ‘sociale’ en ‘conformity’ motieven. Daarnaast zijn ook alleen ‘coping’ en ‘enhancement’ motieven positief geassocieerd met (wekelijks) drinken in de examenperiodes.

Een tweede studie onderzoekt de relatie tussen de types drinkmotieven waarvoor studenten drinken en indicatoren van regelmatig en risicovol alcoholgebruik. Meer specifiek peilen deze indicatoren naar de drinkpatronen ‘meer dan wekelijks drinken’ en ‘maandelijks of meer bingedrinken’ en naar het hebben van een verhoogd risico op problematisch gebruik (AUDIT). Deze studie toont dat er in periodes zonder examens een positieve relatie bestaat tussen ‘sociale’, ‘enhancement’ en ‘coping’ motieven en de indicatoren van regelmatig en risicovol alcoholgebruik.

Deze resultaten illustreren dat drinkmotieven een interessant aanknopingspunt kunnen zijn voor interventies. Zo kunnen interventies strategieën aanleren die studenten kunnen helpen om tijdens examenperiodes zonder alcohol om te gaan met stress. Verder kunnen dergelijke interventies ook inzetten op strategieën die studenten helpen om voldoende prikkelende, alcoholvrije pauzes in te lassen, die het ‘monotone’ studeren compenseren. In periodes zonder examens zijn bv. sociale norm campagnes die zich richten op de normalisering van alcohol bij sociale gelegenheden een interessante aanvulling op deze strategieën.

Interventies moeten zich ook richten op omgevingsfactoren

Een derde studie in dit doctoraat onderzoekt de langetermijninvloeden van het drinkgedrag van ouders tijdens de kindertijd op het drinkgedrag van hun jongvolwassen kinderen negen jaar later. Daarbij is de mate waarin deze relatie verloopt via de drinkmotieven van de kinderen op jongvolwassen leeftijd van bijzondere interesse. Deze studie toont dat het drinkgedrag van ouders tijdens de kindertijd de drinkmotieven van hun jongvolwassen kinderen beïnvloeden. Het drinkgedrag van ouders geeft dus mee vorm aan de verwachtingspatronen die jongvolwassenen hebben over alcohol, wat mee aan de basis ligt van drinkmotieven. Deze motieven spelen dan op hun beurt een belangrijke rol in het drinkgedrag van de jongvolwassenen zelf. In het bijzonder toont deze studie dat het drinkgedrag van vaders een invloed heeft op de ’enhancement’ motieven van hun jongvolwassen zonen en dochters. Het drinkgedrag van moeders daarentegen heeft in deze studie alleen een invloed op de ‘sociale’ motieven van hun zonen.

Een laatste studie onderzoekt de relatie tussen zowel individuele als faculteitspecifieke karakteristieken en maandelijks bingedrinken bij studenten. Deze studie toont dat er een verschil is in de prevalentie van maandelijks bingedrinken tussen faculteiten. Dat is te verklaren door de studentensamenstelling in faculteiten. Zo zijn de prevalentiecijfers van maandelijks bingedrinken hoger in faculteiten met, bijvoorbeeld, meer kotstudenten. Naast een dergelijk ‘compositie-effect’ kunnen ook faculteitspeciefieke karakteristieken (zoals de ligging, het al dan niet hebben van een alcoholbeleid, ...) het maandelijks bingedrinken bij mannen instellingsbreed beïnvloeden.

Deze resultaten tonen het belang van interventies die zich ook richten op omgevingsfactoren. Zo kunnen interventies ouders er bewust van maken dat hun drinkgedrag tijdens de kindertijd een langdurige invloed kan hebben op het drinkgedrag van hun kinderen. Daarnaast beschrijft de literatuur ook dat ouders, met studerende kinderen in het hoger onderwijs, een niet te onderschatten invloed blijven hebben op het drinkgedrag van deze jongvolwassenen. Tot slot zou het ook interessant zijn, mochten interventies zich richten op onderwijsinstellingspecifieke karakteristieken, bv. door de ontwikkeling en duidelijke communicatie van een alcoholbeleid naar studenten.

Wie meer wil lezen, kan het volledige doctoraat hieronder downloaden.

Joris Van Damme
Hoger onderwijs / Cannabis